Inleiding
|
In onze tijd wordt het meer
en meer gebruik dat niet alleen aan het doopsel van volwassenen, maar ook
aan dat van pasgeboren kinderen een periode van bezinning vooraf gaat.
Het
doopsel van volwassenen komt in onze omgeving niet zo vaak voor als dat
van kinderen. In de eerste eeuwen van de geschiedenis van de Kerk
daarentegen waren het allereerst de volwassenen die gedoopt werden en met
hen hun kinderen. Dat doopsel werd, in eenheid met het vormsel en de
eucharistie, gedurende een aantal jaren intensief voorbereid. Het was een
ingrijpende periode in het leven van de betrokkenen. Als zij werkelijk
christen wilden zijn, werd van hen verwacht dat zij een ander leven zouden
gaan leiden, dat zij zich zouden omkeren, afkeren van zonde en onrecht
door te gaan leven in het spoor van Jezus en in het licht van zijn
evangelie.
Het
grote moment van het doopsel vond meestal plaats in de Paasnacht. Later
werden Pinksteren en het feest van de Openbaring des Heren (Driekoningen)
eveneens geschikte momenten bevonden.
Vanaf
de tweede eeuw is het duidelijk aanwijsbaar dat ook kinderen worden
gedoopt. Weer later, zo is vastgesteld, ongeveer in de tijd dat keizer
Constantijn gedoopt wordt (311), wordt er gaandeweg meer aandacht
geschonken aan de leer van de erfzonde. Als gevolg daarvan wordt de
kinderdoop eerder regel dan uitzondering. Bovendien werden vanwege de hoge
kindersterfte, pasgeborenen zo spoedig mogelijk in de gemeenschap van
Jezus Christus opgenomen.
|
De
nadruk op bevrijding van de erfzonde is lange tijd de vanzelfsprekende
reden geweest om baby's direct na hun geboorte in de kerk op te nemen.
Door deze ontwikkelingen verdween ook de gedegen, intensieve en langdurige
voorbereiding.
In
onze tijd is hierin een kentering gekomen. De overtuiging groeit dat het
zinvol is het doopsel van kinderen vooraf te laten gaan door een gedegen
bezinning. Evenals van de volwassen dopeling wordt van ouders verwacht dat
zij zich ervan bewust zijn welke keuze zij maken en dat zij bereid zijn in
overeenstemming daarmee hun kind op te voeden. Zij moeten bereid zijn zich
daarop te bezinnen, waarbij van volwassenen wordt verwacht dat zij dat
doen langs de weg van het katechumenaat. Om aan die bezinning een bijdrage
te leveren, is deze handreiking geschreven.
naar boven
I.
de
betekenis van het doopsel
1.
Omkeren
Doopsel,
vormsel en eucharistie zijn de sacramenten waardoor de gelovigen
volwaardig lid worden van de geloofsgemeenschap. Het zijn de
'initiatie-sacramenten': de viering ervan leidt de gelovigen binnen in het
leven van de kerk.
|
Het
eerste van deze drie, het doopsel, markeert de overgang naar het nieuwe
leven zoals Jezus dat voorleefde. Omdat de diepe en veelzijdige betekenis
daarvan de gewone taal overstijgt, wordt die in de viering van het doopsel
vooral met tekenen tot uitdrukking gebracht. Het belangrijkste teken is
'water'. Water is wezenlijk in het leven van de mens. Water lest dorst,
water zorgt voor groei, water reinigt en verfrist. Maar evenzeer is water
een bedreiging van het leven: door overstromingen, of juist door het
tegenovergestelde daarvan in droogte die alle leven kan doen
verschrompelen. De kracht van water kan positief én negatief uitwerken.
Omdat de mens zo wezenlijk verbonden is met water, kan het een bijzonder
betekenisvol teken zijn, zodanig, dat het in de doopselviering uitdrukking
is van een wezenlijke levensverandering. Het is als het ware een nieuwe
geboorte en daarmee het begin van een andere levenswijze.
In
de geschiedenis van het christendom zijn vele voorbeelden te vinden van
mensen die het aannemen van het christelijk geloof als de overgang naar
een nieuw leven ervaren hebben.
De
bekering van de apostel Paulus is daarvan een aansprekend voorbeeld. Een
indringende beschrijving van zo'n ommekeer en de daarmee samengaande
levensverandering verwoordt de evangelist Lucas in zijn weergave van het
optreden van Johannes de Doper. Hij was in zijn tijd een opvallende
verschijning en droeg een aansprekende boodschap uit: de komst van de lang
verwachte Messias is aanstaande. Johannes bereidde zichzelf daarop voor
door een ascetische levenswijze. De mensen die hem volgden, riep hij op
hetzelfde te doen. Door de onderdompeling in het water van de Jordaan
sloten zij zich aan, aldus benadrukkend dat ze helemaal 'schoon' wilden
zijn, zich wilden richten op de komende grote gebeurtenis: de komst van de
Messias. Ook Jezus liet zich door Johannes dopen. Dat was het moment om te
tonen dat Hij de Messias, de Gezalfde van God, was, dat de nieuwe tijd,
het Rijk Gods, in zijn persoon was aangebroken.
|
Lukas 3, 1-22:
In het vijftiende
regeringsjaar van keizer Tiberius (…) kwam het woord van God over
Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn. Daarop begon hij in heel
de streek rond de Jordaan op te treden en een doopsel van bekering te
preken tot vergeving van zonden, zoals staat in het boek der godsspraken
van de profeet Jesaja: Een stem van iemand die roept in de woestijn:
Bereidt de weg van de Heer, maakt zijn paden recht. Elk dal moet gevuld,
elke berg of heuvel geslecht worden; de kronkelpaden moeten recht, de
ruwe wegen effen worden. En heel de mensheid zal Gods redding zien. Hij
sprak tot de mensen die in grote getale uittrokken om zich door hem te
laten dopen: “Adderengebroed, wie heeft u voorgespiegeld dat ge de
dreigende toorn kunt ontvluchten? Brengt dus vruchten voort die passen bij
bekering en zegt niet bij uzelf: wij hebben Abraham tot vader! Waarachtig,
ik zeg u, dat God de macht bezit voor Abraham uit deze stenen kinderen te
verwekken. Reeds ligt de bijl aan de wortel van de bomen. Elke boom dus
die geen goede vrucht draagt, wordt omgekapt en in het vuur geworpen.”
De mensen stelden hem nu de
vraag: “Wat moeten wij dan doen?” Hij gaf hun ten antwoord: “Wie
dubbele kleding heeft, laat hij delen met wie niets heeft en wie voedsel
heeft, laat hij hetzelfde doen.” Er kwamen ook tollenaars om gedoopt
te worden en ze vroegen hem: “Meester, wat moeten wij doen?” Hij zei
hun: “Niet meer vragen dan voor u is vastgesteld.” Ook soldaten
ondervroegen hem: “En wij, wat moeten wij doen?” Hij antwoordde:
“Niemand uitplunderen, niemand iets afpersen, maar tevreden zijn met uw
soldij.”
Omdat het volk vol
verwachting was en iedereen zich aangaande Johannes de vraag stelde, of
hij niet de Messias zou zijn, gaf Johannes aan allen het antwoord: “Ik
doop u met water, maar er komt iemand die sterker is dan ik; ik ben niet
waardig de riem van zijn sandalen los te maken. Hij zal u dopen met de
heilige Geest en met vuur. De wan heeft Hij in zijn hand om zijn dorsvloer
grondig te zuiveren en zijn tarwe te verzamelen in de schuur, maar het kaf
zal Hij verbranden in onblusbaar vuur.”
Zo en met nog vele andere
vermaningen verkondigde hij aan het volk de Blijde Boodschap. (…)
Terwijl al het volk zich
liet dopen, en Jezus na zijn doop in gebed was, geschiedde het dat de
hemel openging en de heilige Geest, in lichamelijke gedaante als een duif,
over Hem neerdaalde, en een stem uit de hemel sprak: “Gij zijt mijn
Zoon, de welbeminde, in U heb ik mijn behagen gesteld.”
|
|
Het
is duidelijk waar het de evangelist om te doen is: door dit doopsel wordt
Jezus plechtig als Zoon van God en als de van Gods Geest vervulde Messias
bevestigd. Tegelijk geeft hij aan wat de overeenkomst én het verschil is
tussen het doopsel van Johannes en dat van de christenen. De kracht van
het water is het verbindende element. Hij geeft aan dat er een lijn is
tussen de doop van Jezus en de schepping in het eerste hoofdstuk van het
boek Genesis. De Geest die daar boven de oerwateren zweeft daalt nu neer
over Jezus. De Geest Gods wordt nu voor ons zichtbaar in de persoon van
Jezus. Tot deze nauwe verbondenheid met God in de persoon van Jezus wordt
de dopeling in het water van het doopsel geboren. De door Johannes
aangekondigde messias is nu gekomen.
Zoals
de Hebreeën met de doortocht door de Schelfzee het slavenbestaan in
Egypte achter zich lieten en vervolgens begonnen aan een nieuw, door God
gegeven bestaan, breekt met Jezus' doopsel een nieuw bestaan door. Daar
ging het Johannes evenzeer om: loslaten van het oude is voorwaarde om het
nieuwe bestaan, dat zou aanbreken met de komst van de messias, binnen te
gaan. Het reinigende water tekent het begin van een nieuw leven.
Johannes
gaf te verstaan dat zijn doopsel een laatste aanbod van God aan Israël
was, voordat de op korte termijn verwachte oordeelsdag zou aanbreken. Het
christelijk doopsel wordt voltrokken in naam van Jezus Christus. Hij was
de messias. Gedoopt worden in zijn naam betekent daarom niet alleen
redding van het komend oordeel, maar ook dat het heil, de redding, er
reeds is.
Door
het doopsel in de naam van Jezus mag de mens zich verlost weten: door
Jezus' dood en verrijzenis en door de gave van de Heilige Geest. Johannes
bereidde de mensen voor op de eindtijd die ze spoedig verwachtten. Door
Jezus' dood en verrijzenis is de door Johannes aangekondigde eindtijd
reeds ingegaan. De gedoopte is een verloste, mag zich een ware vrije mens
noemen.
naar boven
2.
Een sacrament
Jezus
kwam met een goed bericht: het Rijk van God is aanstaande. In woorden en
daden gaf Hij daar uitdrukking aan en bracht aldus de mensen dichter bij
God en bij elkaar. Wie gehoor gaf aan zijn uitnodiging hem te volgen,
kreeg tevens een opdracht mee: "Ga dus, maak alle volkeren tot
leerling; doop hen in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest,
en leer hun alles onderhouden wat ik jullie geboden heb. En weet wel, ik
ben met jullie, alle dagen tot aan de voleinding van de wereld".
Zo
begon de Kerk. Zij bemiddelt tussen God en de mensen, in het bijzonder
door de toediening van de sacramenten. Op die momenten is zij een
instrument voor het heil dat God schenkt. De innige band die door viering
van de sacramenten tussen God en mensen tot stand komt, is mogelijk
geworden door de persoon, het optreden, lijden, sterven en de verrijzenis
van Jezus. Om deze reden wordt Jezus zelf het oersacrament genoemd,
waarvan de afzonderlijke sacramenten ontvouwingen, toepassingen zijn. De
gelovigen gedenken deze Jezus en in de viering van de sacramenten delen
zij in zijn bijzondere gaven. De Kerk is het instrument dat die bijzondere
nabijheid, de innige vereniging met God, mogelijk maakt. In deze zin is
zij het universele sacrament van heil. De kerk als sacrament is het teken
van en het instrument tot innige vereniging met God. In de viering van de
sacramenten verwerkelijkt de kerk zich in hoogste zin: het is de
uitdrukking van haar eenheid met Christus bij uitstek. Hij is het zelf die
de sacramenten bedient en waarin Hij zichzelf geeft: als herinnering, als
teken van heil en hoop.
|
Omdat
Jezus en zijn heil ons geschonken worden in de sacramenten via de
gemeenschap van gelovigen, kan de viering van de sacramenten geen privé-aangelegenheid
zijn. Het is een liturgische beleving van het Kerk-zijn. Samengevat: een
'sacramentum' is een bijzonder, heilig gebaar van Gods liefde en trouw aan
de mens dat met woorden, tekens en handelingen in een viering op
aansprekende wijze tegenwoordig wordt gesteld, als het ware zichtbaar
wordt gemaakt. Toen Jezus de Kerk stichtte, heeft Hij haar de sacramenten
toevertrouwd als bijzondere middelen waardoor de gelovigen Jezus kunnen
ontmoeten en in zijn geest kunnen leven.
De
woorden, de handelingen en de tekenen die bij de sacramenten gebruikt
worden, verwijzen naar de grotere en diepere werkelijkheid van God zelf.
Uit genegenheid en liefde voor de mens, schenkt Hij zijn gaven van
eenwording met Hem, van samenhorigheid, van liefde, hoop, vertrouwen,
verzoening, van wijsheid en van kracht. Op bijzondere momenten in ons
leven schenken ze ons kracht: bij geboorte, huwelijk, ziekte en
anderegebeurtenissen. Door de sacramentele viering worden wij geheiligd,
dat wil zeggen, opgenomen in het mysterie van Jezus Christus, in zijn
leven, sterven, verrijzenis en verheffing.
Sacramenten
zijn gaven van God die echter niet automatisch uitwerken. Wij worden
bondgenoten in Gods heilswerk, maar krijgen daarmee ook een bepaalde
verantwoordelijkheid. Door het sacrament van het huwelijk bijvoorbeeld
gaan mensen niet zomaar nog meer van elkaar houden, of door het sacrament
van boete en verzoening, de biecht, niet ineens de goede weg bewandelen.
Een sacrament versterkt de wil, de intentie van de mens om te leven naar
hetgeen hem geschonken is. Een positieve geloofsverkondiging kan de
werking van het sacrament vergroten. Mensen stellen handelingen, maar
bovenal geloven zij dat God het doet: Hij zegent onze gebaren en maakt ze
vruchtbaar. Het geloof bewerkt niet de genade, maar maakt de ontvangst
ervan in de liturgische viering mogelijk. De woorden, tekenen en gebaren
verwijzen naar Gods bedoelingen met ons en worden door ons geloof een
levende kracht in ons. Sacramenten geven nieuw leven, inspireren,
beschermen, bemoedigen en bekeren. In de viering van een sacrament wordt
het perspectief geopend op het volle leven dat door God in zijn goedheid
en liefde wordt aangereikt en worden wij uitgedaagd dit perspectief voor
onszelf en anderen te beleven.
|
Het
spreekt dat het doopsel als een sacrament in bovenstaande zin verstaan
dient te worden.
[
noot: wie meer wil weten over de sacramenten, kijkt in de Katechismus van
de Katholieke Kerk, daar staat alles nog duidelijker bij elkaar Zie menu
Doopbibliotheek]
naar boven
3.
Lidmaatschap van de christengemeenschap
Met
het doopsel wordt de bekering van de gelovige tot een leven als christen
gevierd en wordt hij of zij opgenomen in de door Jezus gestichte
gemeenschap van gelovigen, de kerk. De gelovige wordt, zoals Paulus zegt,
'opgenomen in de dood en de verrijzenis van Jezus Christus’.
Bij
het doopsel van kleine kinderen worden de accenten wat anders gelegd dan
bij dat van volwassenen. Het kind 'bekeert' zich en 'belijdt' zijn geloof
in zijn afhankelijkheid van de volwassenen. Zij geven hun geloven door.
Desalniettemin staat voorop dat het geloof een gave van God aan het kind
is. Het beeld van de overgang van de dopeling van duisternis naar licht,
moet ten aanzien van kinderen in een specifieke context worden verstaan.
Bij de doop van een pasgeborene kan deels in vergelijkende zin gesproken
worden van een sacrament 'tot vergeving van zonden' omdat een zuigeling
persoonlijke zonden niet kunnen worden aangerekend. Wel deelt het kind in
de bevrijding "Uit de macht van de duisternis". In de volgende
paragraaf zal op dit onderwerp worden teruggekomen. Door de bevrijding van
de zonde deelt de dopeling in Christus' macht om het kwaad te overwinnen.
Daarvoor heeft Hij geleden, is Hij gestorven en verrezen. Hét kenmerk van
de viering van het doopsel is de vreugde van de verrijzenis. Tegelijk
wordt de opdracht aanvaard, bij kleine kinderen in eerste instantie door
de ouders, een leven lang te blijven groeien en rijpen als volgeling van
Jezus en zijn zending voort te zetten.
Omdat
het doopsel de gelovigen met Christus verbindt, zijn zij ook onderling
verbonden, zijn zij broeders en zusters. Aan hen is als volk Gods de Geest
gegeven. In die Geest zijn alle gelovigen één, vormen zij het ene
Lichaam van Christus. Daarmee is de geloofsgemeenschap
medeverantwoordelijk voor het geloof van de nieuw gedoopte. Zijn of haar
doopsel is daardoor meer dan een individuele aangelegenheid. In het
gemeenschappelijk geloof komen de doopgaven tot wasdom. Mensen worden door
het doopsel verzameld en in staat gesteld hun geloof gezamenlijk te
beleven, te vieren en voor elkaar en de wereld zichtbaar te maken. De
dopeling is in een nieuwe realiteit komen te staan welke hij zelf mee
gestalte dient te geven en door ervan in woord en daad te getuigen werkt
hij of zij als een zuurdesem in de wereld.
Vanuit
het bovenstaande is nu te begrijpen dat het doopsel niet enkel een
individuele keuze is. Het is te verantwoorden binnen de
gemeenschappelijkheid van het geloof en wordt toegediend uit kracht van
het geloof van de Kerk. Daarom is er een voorkeur voor dopen temidden van
de gemeenschap en voor een viering met meer dopelingen tegelijk als
uitdrukking van het gemeenschap-zijn-in-geloof en verbondenheid met de
Kerk. Dit inzicht staat op enigszins gespannen voet met een tendens waarin
het geloof geprivatiseerd wordt.
De
verbondenheid met de geloofsgemeenschap wordt ook uitgedrukt in de
naamgeving. De dopeling krijgt een of meer namen mee van een bijzonder lid
uit de geschiedenis van de Kerk, een heilige, een gelovige bij uitstek, en
wordt onder haar of zijn beschermende voorspraak geplaatst. Zo wordt in de
naam niet alleen de relatie met mensen (een familielid, een bekend
persoon) uitgedrukt, maar ook evenzeer die met God.
|
|
Hoewel
het doopsel door een bepaalde Kerk wordt toegediend, zodat men ook in die
Kerk wordt opgenomen, erkennen de kerken van elkaar de geldigheid ervan.
Door deze erkenning is elk doopsel oecumenisch. In deze zin worden alle
gelovigen door het doopsel in Christus verenigd, hetgeen het
gemeenschapsaspect extra benadrukt.
naar boven
4.
Verlossing van de zonde
Aan
de mens is het eigen te verlangen: naar goede betrekkingen met anderen,
naar gelukservaringen, naar bepaalde goederen, naar een gelukkig leven en
- uiteindelijk - naar eeuwig leven. Soms laat zich dat verlangen sterk
gevoelen, vooral als het gemis aan gelukservaringen zich doet gelden.
Bijvoorbeeld bij verlies vaneen dierbare, ruzie, onbegrip, miskenning,
onheuse bejegening, onrechtvaardige verhoudingen, enzovoorts.
Mensen
ervaren voortdurend de spanning tussen zin en zinloosheid, recht en
onrecht, welvaart en armoede, zich welbevinden en verlatenheid, leven en
dood. Telkens weer worden wij tot bezinning geroepen. De christen weet
zich daarbij gesterkt door zijn geloof in Christus. De evangeliën laten
ons zien dat Hij geconfronteerd werd met deze ervaringen en vragen en
daarop een antwoord gaf. Hij laat ons zien hoe wij de dreigende doem de
baas kunnen worden en fatalisme te boven kunnen komen. Daarom is Hij ons
voorbeeld. Paulus weet dat geloof raak te typeren:
"Gij
weet toch, dat de doop, waardoor wij één zijn geworden met Christus
Jezus, ons heeft doen delen in zijn dóód? Door de doop in zijn dood zijn
wij met Hem begraven, opdat ook wij, zoals Christus door de macht van zijn
Vader uit de doden is opgewekt, een nieuw leven zouden leiden. Zijn wij
één met Hem geworden door het beeld van zijn dood, dan moeten wij Hem
ook volgen in zijn opstanding, in de overtuiging dat onze oude mens met
Hem gekruisigd is; daardoor is aan het bestaan in de zonde een einde
gekomen, zodat wij niet langer aan de zonde dienstbaar zijn. Want wie
gestorven is, is rechtens vrij van de zonde. Indien wij dan met Christus
gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven; want wij
weten dat Christus, eenmaal van de doden verrezen, niet meer sterft: de
dood heeft geen macht meer over Hem. Door de dood die Hij is gestorven,
heeft Hij eens en vooral afgerekend met de zonde; het leven dat Hij leeft,
heeft alleen met God van doen. Zo moet ook gij uzelfbeschouwen: als dood
voor de zonde en levend voor God in Christus Jezus." (Rom.6,3-11)
Paulus
geeft hiermee de kern van het christendom weer: wie gelooft zal leven en
heeft zonde en dood overwonnen. Dat geloof is het antwoord op het besef
dat de mens vanaf zijn geboorte onvolmaakt is, een zondig wezen is. Het
belemmert ons te leven als Gods evenbeeld, om kind van God te kunnen zijn.
Door de weg van God te willen gaan en de gave van genade met het doopsel
te ontvangen, deelt de mens volledig in Gods heil". Aldus worden wij
door het doopsel bevrijd van de smet van de eerste zonde, de 'erfzonde',
en van persoonlijke zonden.
'Erfzonde'
verwijst naar de negatieve, vernietigende krachten die elk mens bij
zichzelf ervaart. De Kerk ziet erfzonde als de algehele heilloze situatie
die de inens in zijn wezen en handelen ten diepste tekent en bepaalt. Zij
wijst zo op het bestaan van het kwaad in de wereld en benadrukt dat God
daarvan niet de veroorzakerkan zijn. Door toedoen van de kerkelijke
vernieuwingsbewegingen is dit een groeiend bewustzijn.
|
Het
gegeven van de erfzonde maakt duidelijk dat elk mens uiteindelijk tekort
schiet, onvolmaakt is. Het voorvoegsel 'erf-' wijst op de fundamentele
verwevenheid van elke mens met het tekort, op het bestaan van het kwaad in
elk mens. Doordat de tekortkomingen de mens eigen zijn, geeft hij ze ook
door, in allerlei concrete gestalten, in bepaalde handelingen. Aldus komt
de erfzonde tot uiting in de afzonderlijke zonden die mensen begaan. Het
overgeërfd kwaad is een deel van elk mens.
In
deze opvatting is erfzonde een onontkoombaar gegeven en haar uitbanning
een noodzakelijk aspect van het doopritueel, ook in dat van kinderen. Elke
gedoopte wordt daardoor bevrijd van de dood en de zonde in de zin zoals
Paulus het formuleert. Dat opent de weg naar waarachtig menszijn, naar een
leven als Gods beeld. Slechts de bekering tot Jezus en het ontvangen van
de genade van God, bevrijden ons uit die ban.
De
erfzonde is een toestand van onverlostheid, waardoor de mens geen deel
heeft aan het leven met God. Door het doopsel wordt de mens in Gods genade
opgenomen en weet bij zich sterker dan de zonde en de dood.
|
Nu
kan men pasgeboren kinderen moeilijk zonden aanrekenen zoals mensen die
begaan in hun leven. Zij zijn bij uitstek tekenen van onschuld. Wel staan
zij in de erfzonde en zijn zij onderworpen aan de toestand van elk mens
die niet in Gods genade is opgenomen.
naar boven
5.
Opgenomen in Gods liefde
In
het bovenstaande zijn de belangrijkste aspecten van het doopsel
toegelicht. De kern daarvan is verlossing, bevrijd worden van het kwaad,
uit de macht van de duisternis en opgenomen worden in de gemeenschap van
verlosten. Positief geformuleerd: door het doopsel delen wij in Christus'
verrijzenis en Gods goedheid. "De gelovige sterft en wordt begraven
met Christus en verrijst met Hem".
Het
voorafgaande kan bestempeld worden als een wat zakelijke benadering.
Daarom zij hier benadrukt dat het om geloof gaat, niet om een
beredeneerbaar stelsel dat wij kunnen overnemen. Geloven overkomt de mens,
is geraakt worden door het mysterie van God en het bestaan. Alle woorden
waarmee getracht wordt dat uit te drukken, schieten tekort. Dat is een
heel diepe ervaring, beleving, voor de mens die ervoor open staat. Zo is
het ook met het doopsel. De dopeling is iemand die 'geraakt' en
'aangeraakt' wordt door God. God neemt de mens op in zijn
liefdesgemeenschap. Geen enkel mens kan uit zichzelf dit deelgenootschap
met het leven van de drieëne God verwerven. Hij kan slechts antwoorden op
het aanbod dat Christus hem doet door de kerk. In naam van Christus doopt
de kerk en God laat de dopeling delen in zijn eigen wezen en neemt haar of
hem op als zijn kind.
naar boven
II.
De voorbereiding op het doopsel
1.
Voorbereiden van volwassenen: het katechumenaat
Volwassen
mensen die zich op het doopsel voorbereiden worden katechumenen of
doopleerlingen genoemd. Over een bepaalde periode worden zij in de
gelegenheid gesteld vertrouwd te raken met het leven van de
geloofsgemeenschap.
In
de vroege christentijd werden vooral volwassenen gedoopt. Dat gebeurde na
een intensieve voorbereiding, zodanig dat ze na het doopsel volwaardig lid
konden zijn van de gemeenschap. Een actief dienstbetoon was daarvan een
belangrijk aspect. Aan iemands daden was te zien of het menens was. Leven
en geloven waren één. Hoewel er verschillen zijn met de vroege
christentijd, is bij ons het belangrijkste hetzelfde gebleven: de
kandidaat-christenen maken een bewuste, zelfstandige keuze voor een nieuw
leven. Dat gaat gepaard met een gedegen en uitgebreide periode van
bezinning.
In
de liturgie van de Kerk wordt voor de doopleerlingen de weg naar het
doopsel in drie trappen of graden verdeeld.
1.
Begonnen wordt met het 'prekatechumenaat'. Daarin worden de bedoelingen
van de kandidaat doorgesproken en een eerste geloofsonderricht vindt
plaats. Deze fase mondt uit in een viering, welke tegelijk de toelating is
tot het eigenlijke katechumenaat.
2.
De doopleerling ontvangt nu een doopnaam. Daarop volgt een uitvoerige
katechese. Ook deze periode wordt met een viering afgesloten.
3.
Nu is het moment aangebroken van de directe voorbereiding op de viering
van de initiatiesacramenten. Deze tijd wordt een 'periode van zuivering en
verlichting' genoemd. Zo mogelijk valt die in de vastentijd, de
veertigdagentijd, zodat het doopsel in de viering van de paaswake kan
worden toegediend.
4.
In de paastijd wordt de band van de pasgedoopte met de gemeenschap
versterkt, met name door deelname aan liturgische vieringen. Dit wordt de
periode van de ‘mystagogie' genoemd.
|
Als
het doopsel niet tijdens de paasviering kan plaats vinden, is het
belangrijk dat het doopsel gevierd wordt tijdens een eucharistieviering.
Tegelijk met de toediening van het doopsel wordt de volwassene gevormd.
Door te dopen en te vormen tijdens een eucharistieviering wordt de eenheid
tussen de drie inwijdingssacramenten beleefd. Samen brengen ze de gelovige
tot de 'volheid van Christus', brengen zij de eenheid van het paasmysterie
tot uitdrukking.
Omdat
het leven zich niet laat vangen in strakke schema's, wordt de hierboven
beschreven opzet meestal soepel toegepast. Persoonlijke en plaatselijke
omstandigheden zijn immers steeds weer anders.
Het
verdient aanbeveling zowel bij de inleiding van kinderen als bij die van
volwassenen het gehele gezin, de familie en de christelijke gemeenschap
zoveel mogelijk te betrekken. De voorkeur gaat uit naar een groepsgewijze
voorbereiding. Het eerste begin is meestal persoonlijk. De oriëntatie,
kennismaking en verdieping bij de ontwikkeling van het persoonlijke geloof
hebben tijd nodig. Het geloof moet kunnen groeien. Deze groei, afgestemd
op de persoonlijke omstandigheden, mag niet worden geforceerd door een
strak keurslijf van vooraf geplande activiteiten. De geloofsontwikkeling
van de katechumeen zelf dient maatstaf te zijn.
De
geloofsleerling kan het best ervaring opdoen en zijn geloven praktiseren
in de plaatselijke geloofsgemeenschap. Daartoe zou de geloofsleerling
moeten kunnen terugvallen op een groep waarmee hij of zij zich verbonden
voelt en in een gezamenlijk leerproces weet te staan. Zij zijn er zich van
bewust voortdurend te leren aan het evangelie en aan elkaar. Een
dergelijke aanpak komt de nieuwe christen én de gemeenschap ten goede.
Als aansluiting bij zo'n groep niet mogelijk is, kiest de katechumeen een
'doopborg': iemand die hij of zij persoonlijk kent en bereid is de
helpende hand te bieden.
|
naar boven
2.
voorbereiden van het doopsel van kinderen
Meestal
worden kinderen enige tijd na hun geboorte gedoopt, zodat ouders, na de
aanmelding, door doopgesprekken de tijd hebben zich er beter bewust van te
worden welke consequenties eraan vast zitten voor de opvoeding en hoe zij
daaraan gestalte kunnen geven. In het licht van de bijzondere ervaring die
de geboorte oproept, wordt het geloof verhelderd.
De
meeste parochies organiseren ter voorbereiding op het doopsel twee á drie
bijeenkomsten, al dan niet samen met andere doopouders. Terwille van de
geloofsopvoeding is het aan te bevelen deze ge- sprekken ook na het
doopsel voort te zetten, bijvoorbeeld door gebruik te maken van daartoe
ontwikkelde katechetische projecten. Het werken aan een kindvriendelijk
klimaat, zoals in vieringen, is evenzeer van belang. Daardoor weten de
ouders zich mét hun kind geaccepteerd.
|
|
naar boven
III.
DE VIERING
De
vorm van het doopritueel is in de loop der tijden steeds verfijnd,
waardoor de huidige viering rijk aan betekenissen is en vol symboliek. De
belangrijkste aspecten daarvan zullen hiernavolgend worden toegelicht,
voorafgegaan door een korte beschrijving van het verloop van de viering.
1.
de viering van de doopsel
In
normale omstandigheden wordt de viering van het doopsel toegediend door
een priester of diaken. De Kerk kan daarnaast nog andere personen als
bedienaar aanwijzen. Deze persoon vertegenwoordigt de Kerk en bedient het
sacrament in de naam van Christus. Als hiervan in uitzonderlijke
omstandigheden moet worden afgeweken, in geval van stervensgevaar, mag
elke christen dopen en zelfs een niet-christen. De eigenlijke bedienaar is
immers Jezus Christus zelf. Het gaat erom dat de kernhandeling op dejuiste
wijze, volgens de bedoeling van de Kerk, wordt verricht: degene die doopt,
giet driemaal water over het hoofd met de woorden: "N. ik doop u, in
de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest".
In
de dienst voor kinderen wordt er rekening mee gehouden dat zij nog niet
persoonlijk hun geloof kunnen belijden. Dat doen de ouders namens het
kind. Zij zijn het ook die de verantwoordelijkheid voor de geloofsgroei
van het kind op zich nemen.
|
De
viering begint met een kruisteken, gevolgd door een begroeting. Daarin
noemt de dopeling zijn naam of doet iemand anders dat voor hein. Het is
een wijze van binnenleiden in de Kerk, letterlijk in het gebouw en
figuurlijk in de traditie. Hierop wordt de ouders of de dopeling de
gelegenheid gegeven toe te lichten waarom het doopsel wordt verlangd.
Wanneer de aanwezigen dit getuigenis bevestigd hebben, wordt namens ben
een kruisteken op het voorhoofd van de dopeling gemaakt.
Hierop
sluit de dienst van het woord, de verkondiging, aan. Er wordt een tekst
uit de Schrift gelezen, eventueel gevolgd door een homilie: een uitleg van
de gelezen tekst. Lezingen uit de Schriften duiden in belangrijke mate het
doopsel. Daarop wordt de voorbede uitgesproken, de volwassene belijdt zijn
schuld en wordt het kwaad afgezworen. Als teken van bescherming en van het
geloof dat God sterker is dan het kwaad, worden nu de handen opgelegd of
wordt gezalfd met olie.
Het
derde onderdeel van de plechtigheid is de toediening van het doopsel zelf.
Het is de kern van het ritueel. Het doopwater wordt gezegend, het kwaad
afgezworen en het geloof beleden. Onder aanroeping van Vader, Zoon en
Geest wordt de dopeling in water ondergedompeld of ermee begoten: opdat
God door zijn heilige Geest in het teken van het water de dopeling mag
bevrijden, redden en bijstaan.
In
deze handeling liggen twee kernbetekenissen besloten: het afzweren van het
kwaad en het aannemen van het geloof in de drieëne God, Vader, Zoon en
Geest, uitgesproken in de geloofsbelijdenis. De aanwezigen bevestigen dat.
De drievoudige onderdompeling of begieting is het teken van sterven en
geboren worden als nieuwe mens in Christus. Uit het water van het doopsel
herrijst de nieuwe mens, zoals Christus in de paasnacht is opgestaan uit
de dood.
|
De
hierop aansluitende zalving met chrisma of handoplegging maakt duidelijk
dat dopen gebeurt met water èn Geest. Door de gave van de Geest krijgt de
dopeling deel aan de waardigheid van het priesterlijke, profetische en
koninklijke ambt van Christus. In het vormsel wordt daar uitdrukkelijk de
zending van elke gelovige, als voltooiing van het doopsel, aan toegevoegd.
De
brandende kaars is daarbij een verwijzing naar het geloof als een licht op
de weg die de nieuwe mens zal gaan. In een rite die soms plaats vindt, de
'Effata', letterlijk vertaald: 'ga open', wordt Jezus aangeroepen, opdat
de gedoopte oor en oog mag krijgen voor Gods wonderdaden en woorden.
De
plechtigheid wordt besloten met het bidden van het Onze Vader bij het
altaar. Dat is een verwijzing naar de eucharistie waardoor de gedoopte de
gemeenschap wordt binnengeleid. Dat is de reden waarom het doopsel van een
volwassene gewoonlijk in een eucharistieviering wordt ingepast.
Tot
slot zij hier opgemerkt dat in veel parochies het gebruikelijk is dat op
de plechtigheid nog een toewijding aan Maria volgt.
naar boven
2.
de dooptekenen
Zoals
de liturgie van alle sacramenten, is ook die van het doopsel rijk aan
betekenissen. Om de gestelde tekenen te kunnen begrijpen, is het zinnig ze
te kunnen plaatsen in een bredere setting, namelijk die van de dagelijkse
gebruikservaring. Deze oorspronkelijke functie verleent de tekenen hun
eerste waarde. Aangewend in een viering, zoals die van het doopsel, hebben
ze niet meer die letterlijke, eerste inhoud. Ze verwijzen nu naar iets
anders dan hun directe gebruikswaarde. Nu gaat het om hun tekenwaarde in
het ritueel. Als ze daarbij op God betrokken worden, zijn ze tot
godsdienstige tekenen geworden en verbinden ze de mens met God. Uiteraard
werkt de oorspronkelijke betekenis van de dragende elementen - zoals
water, olie, een kaars - en handelingen door in de religieuze inhoud. Door
de godsdienstige situatie waarin ze gebruikt worden, verbeelden de eerst
gewone tekens of gebruiksvoorwerpen het geloof en stellen ons in staat
Gods nabijheid te ervaren.
Het
kruisteken is van zichzelf een religieus teken. In dat gebaar wordt de
aarde met het hemelse verbonden, het menselijke met het goddelijke. Dit is
het teken dat ons verwijst naar het kruis van Christus. Daarin belijden
wij gelovigen het geheim van de Drieëenheid in en door de verlossende
kracht van het sterven en de verrijzenis van Jezus. Met dit teken van
geloof wordt de doopviering geopend.
|
|
a.
Handoplegging
Handoplegging
is een teken om het zwakke te beschermen. Dat gebaar kennen wij nog
steeds: een sterker iemand, die zich ontfermt over de ander en aldus
aangeeft zich aan hem of haar te kunnen toevertrouwen.
De
handoplegging bij het doopsel verbeeldt tegelijkertijd de gave van de
Geest en het door de Geest in bezit en bescherming genomen worden. Als de
volwassen dopeling zich daaraan durft over te geven, maakt deze daarmee
duidelijk het kwaad radicaal af te zweren en bereid te zijn om met Gods
kracht te strijden voor het goede. Bij kinderen wordt tijdens de
handoplegging om sterkte gebeden ten einde het goede te doen en zich te
kunnen verweren tegen alles wat hen van God kan vervreemden.
[
Noot: de Handoplegging is bij de laatste verandering van het rituale
verdwenen... op veel plaatsen blijft het echter bestaan als een zinvol
gebaar.]
b.
Water
Het
belangrijkste symbool in het doopritueel is het water. In het hoofdstuk
‘Betekenis van het doopsel’ is al gewezen op de fundamentele
verbondenheid van de mens met het water. In de zegeningswoorden van het
water waarmee gedoopt wordt, wordt de bijzondere betekenis van het water
weergegeven. Tijdens de viering wordt de dopeling ondergedompeld,
'schoongewassen'. Dat is het eigenlijke doopmoment waardoor de gelovige
het nieuw leven wordt binnengeleid. Hij of zij laat het verleden achter
zich en wordt herboren als nieuwe mens.
Tijdens
deze handeling wordt gezegd: "Ik doop u (de naam van de dopeling
wordt hier genoemd) in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige
Geest". Het kwaad wordt 'weggewassen' en nieuw leven geschonken. De
dopeling wordt uit water en heilige Geest herboren als kind van God. Hij
is nu in staat uitzichtloosheid, vreugdeloosheid en zelfingenomenheid te
boven te komen. Samen met een voortdurende verdieping van het geloof, is
dat de bedding voor een leven in hoop, liefde, vertrouwen en uitzicht op
eeuwig leven.
In
het gezegende doopwater toont God zijn kracht om mensen ten leven te
wekken. De kracht van het water wordt levendig verbeeld in het verhaal van
de tocht van de Hebreeën door de Schelfzee: het water liet hen door èn
bood bescherming tegen het leger van de farao. Het werd de definitieve
bevrijding uit de slavernij. Later ondervonden zij de kracht van het water
in omgekeerde betekenis toen zij, groeiend als volk Gods, in de woestijn
het gebrek eraan moesten ondervinden. Dat maakte hun geloof sterker.
c.
Zalving
De
zalving met geurende olie duidt op de innerlijke zalving met de heilige
Geest, waardoor de dopeling deel krijgt aan de waardigheid van het
priesterlijke, profetische en koninklijke ambt van Christus. Het wijst
vooruit naar de voltooiing van het doopsel in het vormsel waarin de Geest
de kracht verleent om het geloof uit te dragen, om getuige te zijn. Deze
deelname aan het ambt van Christus wordt het 'gemeenschappelijk
priesterschap' genoemd.
Het
gebruik van zalf is heel oud: het lichaam wordt gezalfd, geölied, om het
soepel te houden; om het een aantrekkelijke geur te geven; of zalf wordt
aangewend om wonden te verzorgen; of, bij worstelaars, om ongrijpbaar te
worden voor de tegenstander. In het Oude Testament is zalving vaak een
teken van profetische, koninklijke of priesterlijke waardigheid. Het
gebeurt ook dat in plaats van de zalving, de handen worden opgelegd.
d.
Het witte doopkleed
Het
symbool van het witte doopkleed is niet meer overal in gebruik. Voordat de
volwassenen in de jonge Kerk bij het doopsel werden ondergedompeld,
ontdeden zij zich van hun kleding. Als ze uit het water kwamen, werd hen
een wit (doop)kleed omgehangen, waarbij werd gezegd: "Bekleedt u met
Christus", als uitdrukking van het nieuwe, smetteloze leven dat ze
hadden ontvangen. In deze zin is het doopkleed een teken dat voortkomt uit
een praktisch gebruik bij de toediening van het doopsel en overigens nog
steeds gelding heeft daar waar het gebruik van de onderdompeling wordt
gepraktiseerd.
|
|
|
e.
De doopkaars
De
kaars die tijdens de paasnacht elk jaar wordt ontstoken, symbolisch het
licht van het nieuwe leven, brandt ook tijdens de doopviering. Zij staat
voor Jezus die heeft gezegd: "Ik ben het licht van de wereld".
Hij is de verrezen Heer die nieuw leven schenkt en het licht dat de weg
wijst. De doopkaars wordt ontstoken aan de paaskaars. Ze wordt vervolgens
de ouders of peter en meter aangereikt: "Ontvang het licht van
Christus". De overhandiging is een uitnodiging om het licht van Jezus
te volgen én een opdracht om licht te zijn voor anderen.
|
naar boven
IV.
VOORTDURENDE GROEI EN HERNIEUWING
1.
Volwassenen
De
liturgie
Het
geloof en de daarmee gepaard gaande bekering en overgave, wordt in het
bijzonder gevoed door de jaarlijkse vernieuwing van de doopbelofte in de
paasnacht. De viering van de paaswake maakt de gelovige opnieuw bewust van
de opdracht te leven als christen. In deze viering wordt de doortocht van
de Israëlieten door de Schelfzee herdacht: de bevrijding uit Egypte en de
gang door het water naar het nieuwe leven. Het wordt beleefd als een
voorafbeelding van de definitieve bevrijding dankzij Jezus' verrijzenis,
waarmee Hij ons het nieuwe leven heeft geschonken en de dood voorgoed is
overwonnen. Door het doopsel delen wij daarin. Het paasfeest is hét
moment om de oude leefwijze af te zweren, het geloof opnieuw te belijden
en gemeenschap te vieren in de eucharistie.
Samen
met de voorbereiding hierop in de vastentijd is dat een uitgelezen periode
om het persoonlijk geloof te verdiepen. Telkens weer opnieuw moet de
gelovige zich bezinnen op de betekenis van zijn overgave aan de dienst van
de Heer en de naaste. Dan kan hij vertrouwen op de genade van het geloof,
de steun van de Kerk en de plaatselijke geloofsgemeenschap. Naast het
paasfeest zijn er in de loop van het kerkelijk jaar nog tal van andere
bijzondere momenten die kunnen worden aangegrepen om het geloof te
versterken.
Accenten
Het
doopsel markeert een ommekeer in het leven: gedoopt worden is een nieuw
leven ingaan. Dat nieuwe leven staat niet zelden haaks op gevestigde
gewoonten, gebruiken en opvattingen. De gelovige is gehouden te blijven
strijden tegen kwaad en onrecht. Zijn taak is het te werken aan de opbouw
van het Rijk Gods. Dat wordt gevoed door deelneming aan het liturgisch
leven en krijgt handen en voeten in de inzet om onze aarde mee op te
bouwen.
Het
geloof gestalte geven en verdiepen zou zo volledig mogelijk moeten
gebeuren, dat wil zeggen, heel het leven moet er steeds meer van
doordrongen raken. Echter, naar gelang de aard van iemand en de
omstandigheden krijgen bepaalde aspecten vaak meer nadruk dan andere. Zo
is voor de een het geloof allereerst een individuele aangelegenheid,
terwijl een ander het gemeenschappelijke ervan tot uitdrukking wil
brengen. Ook tekent zich een geloofsbeleving af als een gerichtheid
naar'binnen: geloof ten dienste van het persoonlijk geestelijk leven en
ten dienste van de instand houding van de Kerk. Daartegenover staat een
gerichtheid naar buiten: als persoon en als geloofsgemeenschap stelt men
zich in dienst van de ander en de maatschappij. Ideaal zou zijn indien
deze accenten samengaan: persoonlijk en gemeenschappelijk het geloof
beleven, de gemeenschap versterken en zich inzetten voor de ander in
getuigenis en daden. Meestal zal een keuze gemaakt worden voor een bepaald
thema of een concrete activiteit, waardoor tegelijk een bepaald accent
meestal meer naar voren zal komen. Voorbeelden hiervan zijn een
liturgiegroep, een koor, een missieactiviteit of deelname aan
katechesegroepen. Daarbij kan men zelf het aanbod verzorgen of deelnemer
zijn. De parochie zou hiervan de spil moeten zijn, zodanig dat de
gelovigen permanent de gelegenheid hebben om te leren, te dienen en te
vieren.
naar boven
2.
Kinderen
In
de geloofsgroei van het kind komt een moment van persoonlijke beslissing.
Dit krijgt gestalte bij de viering van het vormsel, waaraan een plechtige
hemieuwing van de doopbelofte is verbonden. In de praktijk is het
parochieleven grotendeels op volwassenen gericht. Het gevaar is dat dit
ten koste gaat van kinderen en jongeren. De ontwikkeling van het geloof
van kinderen en jongeren verdient echter minstens zoveel aandacht. Dat
gaat verder dan de directe voorbereiding op en de plechtigheden zelf van
eerste communie en vormsel.
Daarom
is het goed als meer gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid om tijdens
de woorddienst in de eucharistieviering op zondag een 'kindernevendienst'
of 'kinderwoorddienst' te houden. In dezelfde zin is het goed als gezins-
en jongerenmissen een vertrouwd verschijnsel in de parochie zijn.
Veel
minder bekend zijn activiteiten op de gebieden van diaconie en katechese.
Door hier meer in te investeren, kunnen kinderen en jongeren evenwichtiger
in de geloofsgemeenschap ingroeien. Dat doorbreekt de eenzijdigheid van
een individueel geloof dat alleen uit woorden bestaat.
|
|
naar boven
3.
Peter en meter
Het
peterschap is in de oerkerk ontstaan. Peter en meter stelden zich
aansprakelijk voor de volwassen dopeling en leidden hem in de gemeente in.
In onze tijd brengen peter en meter de bereidheid van de
geloofsgemeenschap tot uitdrukking om de nieuwgedoopte op te nemen. Zij
vertegenwoordigen de kerkgerneenschap en willen mede verantwoordelijkheid
dragen voor een christelijke opvoeding en verdere groei in de kerk. Zij
zijn de doopgetuigen die samen met de dopeling of ouders hun geloof
belijden tijdens de viering. Zij hebben een aanvullende, helpende en
eventueel zelfs vervangende taak omdat zij de geestelijke ouders van de
dopeling zijn. Zij staan naar de kerk toe borg voor de geloofsopvoeding.
Om
deze taken te kunnen vervullen, dienen peter en meter de geschikte
leeftijd te hebben, dit wil zeggen, minstens 16 jaar zijn. Een van beiden
moet katholiek en gevormd zijn, deelgenomen hebben aan de eucharistie en
mag door het kerkelijk recht niet zijn uitgesloten van deze taak. Een
niet-katholiek gelovig christen mag bij het doopsel als officiële getuige
aanwezig zijn naast de katholieke peetouder. De Kerk zegt van de peetouder
dat deze de dopeling dient te helpen om een christelijk leven te leiden.
Soms wordt door de ouders met de peetouders afgesproken dat deze de
verantwoordelijkheid voor de opvoeding van de kinderen opnemen, mocht hen
als ouders iets overkomen.
naar boven
Als
je over het huwelijkssacrament nóg meer wil weten, dan kun je in het menu
‘doopbibliotheek’
nog meer smullen, vooral in de stevige teksten van de Katechismus van
de Katholieke Kerk, die ook helemaal op het internet staat en waar je
alle moeilijke woorden via een handige zoekmachine gemakkelijk kunt
vinden. Succes met de verdere voorbereiding.